FAAR vraagt aan een aantal kritische, geëngageerde geesten om hun blik scherp te stellen op een deeltje van de maatschappelijke horizon. Om te focussen op tendensen die hen opvallen die anderen schijnbaar lijken te ontgaan, en om dit vervolgens uit te vergroten tot een essay dat iets zegt over onze tijd. De verrekijkers zoomen in om vervolgens uit te zoomen. Lieke Marsman, Thomas Hertog en Stefan Hertmans doen dit elk vanuit hun eigen referentiekader, perspectief en buikgevoel.

Thomas Hertog is een internationaal vermaard theoretisch natuurkundige, kosmoloog en hoogleraar aan de KU Leuven. Hij doctoreerde aan de universiteit van Cambridge en werkte als onderzoeker aan de universiteit van Californië en aan het CERN in Genève. Hertog bestudeert de oerknal op basis van de snaartheorie. Samen met zijn mentor en goede vriend Stephen Hawking ontwikkelde hij een nieuwe baanbrekende theorie over het ontstaan van het heelal.

Essay openingsavond: Denken over morgen

In 1963, kort na de eerste expedities van de mens in de ruimte, vroeg de redactie van Great Ideas Today aan Hannah Arendt of de verovering van de ruimte door de mens zijn status had verhoogd of verlaagd. Het vanzelfsprekende antwoord, zou je denken, was dat het prestige van de mens dankzij haar avonturen in de ruimte was verhoogd. Maar die populaire opvatting onderschreef Arendt niet.

Arendt had het gevoel dat de moderne wetenschap en technologie aan de basis lagen van een zorgwekkende vervreemding van de mens, zowel van elkaar als van onze planetaire habitat. De lancering van Spoetnik belichaamde voor Arendt een evolutie naar een compleet kunstmatige wereld, een ‘technotoop’ onderworpen aan grenzeloze controle, die de status van de mens als creatief en vrij denkend wezen dreigde te ondermijnen.

De diepere wortels van die vervreemding lagen volgens haar in het centrale inzicht van de wetenschappelijke revolutie in de 16de eeuw, met name in het idee dat de wereld objectief is. Sinds dat prille begin heeft de moderne wetenschap naar een hogere waarheid gezocht die gehoorzaamt aan rationele en universele wetten. In de hoop die wetten te ontdekken, gingen wetenschappers op zoek naar een archimedisch standpunt van waaruit men dat objectieve begrip zou afdwingen. De vlucht weg van onze aardse wortels heeft een kloof doen ontstaan tussen onze doelstellingen en onze verzuchtingen als mens en de zogezegd objectieve manier waarop de wereld werkt. Hoewel de wetenschappelijke methode een fenomenaal succes werd en haar verdiensten niet te ontkennen vallen, zijn wetenschappers ten prooi gevallen aan een vervreemding die haaks staat op de diepere kern van elk humanisme.

Hannah Arendt betoogde dat het nastreven van een vorm van wetenschap en technologie die ontdaan is van alle antropomorfe elementen en humanistische overwegingen een zelfvernietigend paradigma is.

Of het nu het veroveren van de ruimte is, de zoektocht naar de steen der wijzen in de biotechnologie, of de queeste naar een alomvattende theorie in de natuurkunde, voor Arendt dreigen onze bevindingen hun diepere betekenis te verliezen als we op de wereld en onze activiteiten blijven neerkijken alsof we erbuiten staan. Onze trots op wat we kunnen doen, dreigt op te lossen in een of andere mutatie van de menselijke soort, die ons reduceert tot data die je kunt analyseren met dezelfde methoden als waarmee we deeltjesbotsingen in het lab bestuderen. Mocht het ooit zover komen, besloot Arendt, dan zou de status van de mens naar alle maatstaven die we kennen niet alleen verlaagd worden, maar zelfs vernietigd. We zouden ophouden mens te zijn.

Dit is de paradox. In onze zoektocht naar de ultieme waarheid lopen we het risico te verdwalen in de onmetelijkheid van het universum, want het enige ware archimedische punt is de absolute leegte voorbij het heelal.

We zijn nu zestig jaar verder en dit spanningsveld is groter dan ooit. Enerzijds hebben de avonturen van de mens in de ruimte tot regelrecht escapisme geleid, met als voorlopig dieptepunt de illusie om met de hulp van artificiële intelligentie op een andere planeet aan klimaatengineering te doen. Anderzijds hebben kosmologen het verbluffende biofiele karakter van het universum blootgelegd als nooit tevoren: van zijn bijzondere uitdijingsgeschiedenis tot de minuscule zaden van sterrenstelsels in de fonkelende nagloed van de oerknal.

De bijzondere levensvatbaarheid van de natuurwetten maakt dat het aloude archimedische standpunt haast absurd lijkt. Zij noopt tot een diepgaande herziening van wat we verwachten dat wetenschap ten gronde over de wereld kan ontdekken. We zijn niet klaar met de gist van de wetenschappelijke revolutie!

De kosmologie is dat ene wetenschapsgebied waarin de geldigheid van Arendts argument buiten kijf staat. Natuurlijk bevinden we ons in het heelal. Toch hebben kosmologen sinds Newton altijd geredeneerd vanuit een abstract punt erbuiten. Aan het eind van de 20ste eeuw ging het met de speculatie over het multiversum zelfs zo ver dat de vervreemding van de aarde ontaardde in een vervreemding van het heelal. In de war gebracht door het bijzonder levensvriendelijke karakter van de zogenaamd objectieve natuurwetten en verdwaald in het multiversum, eindigden kosmologen kleiner. Niet groter.

Maar toen kwam Hawking voor de dag met een revolutionaire nieuwe kijk op de kosmos, gebaseerd op de verrassende principes van de kwantumtheorie. Het was mijn voorrecht om die samen met hem gedurende vele jaren tot een heel nieuwe kosmologische visie uit te werken.

In de kwantumkijk die we ontwikkelden, komt een tastbare werkelijkheid tevoorschijn uit een waas van mogelijkheden, in een continu proces van bevraging en waarneming. Waarnemers - van de mens tot fotonen - krijgen op die manier een creatieve rol toebedeeld in de kosmos. Zij transformeren immers ‘wat kan zijn’ in wat ‘werkelijk gebeurt’. We zijn niet louter toeschouwers, we zijn deelnemers, luidt het motto van de kwantum-kosmologen. Op een vreemde manier is dit een participatief heelal.

Een ware kwantumkijk op het universum laat ons toe om de geschiedenis van het heelal van binnenuit te lezen, en als een geschiedenis die in de allervroegste stadia ook de genese van de natuurwetten zelf omvat. Verscholen in de prille beginfase van het heelal stoten we op een dieper niveau van evolutie waarin de natuurwetten zelf veranderen. Materie, krachten, ja zelfs de tijd verdwijnen bij de oerknal. Niet de wetten zelf zouden het laatste woord hebben, maar hun vermogen om te veranderen.

Deze oerevolutie heeft bovendien een Darwiniaans trekje, met een wisselwerking van variatie en selectie die zich afspeelt in de primitieve omgeving van het vroege heelal. En wat geldt voor Darwins evolutie, gaat ook hier op: tal van toevalligheden betekenen dat je de uitkomst van de oerknal alleen ex post facto kunt begrijpen.

De epistemologische herijking die dit fundamenteel historische perspectief op de natuurkunde en kosmologie met zich meebrengt, roept de meedogenloos vervreemdende krachten van de moderne wetenschap een halt toe. Het nieuwe wereldbeeld dat uit een kwantumkijk op het universum voortvloeit, is in zekere zin opnieuw geocentrisch en antropomorf. Helemaal niet in de oude betekenis van de aarde als het middelpunt van het heelal of van de mens als het hoogtepunt van de schepping, maar het is wel geocentrisch in de zin dat die vertrekt vanuit onze blik op het heelal van binnenuit, en niet van een denkbeeldig punt buiten het heelal, en het is antropomorf omdat de inherente eindigheid, die eigen is aan dit perspectief, als een van de elementaire voorwaarden wordt gezien die wetenschap überhaupt mogelijk maken.

Zo biedt dit kwantumdenken een mogelijk antwoord op Arendts fundamentele bezorgdheid. En zoals Arendt in haar scherpzinnige analyse voorzag, komen we groter, niet kleiner uit de strijd. We kunnen nu op een dieper niveau beginnen te bestuderen hoe wij, een twijgje aan de stamboom van het leven, en alle andere soorten op onze planeet, verbonden zijn met het heelal om ons heen, en wat het kan betekenen om mens te zijn in die geheimzinnig biofiele kosmos.

Dit is niet zomaar een obscure academische kwestie.

We staan aan de vooravond van een heel nieuw tijdperk, het eerste in zijn soort in de geschiedenis van de aarde en misschien wel van de kosmos, waarin een biologische soort probeert om de biosfeer die haar gevormd heeft te overstijgen en te beheersen. Nu we de schoenen van de natuur aantrekken en onze eerste stappen zetten, zal het belangrijker zijn dan ooit om in het hoofd te houden dat we geen goden zijn die denken en handelen vanuit de hemel, maar wel rentmeesters van planeet Aarde. Wij zijn de evolutie. We moeten dus een pad naar een planetair bewustzijn vinden dat een perspectief op de wereld biedt dat onze relaties met elkaar en met de rest van de biosfeer hertekent op een manier die waarde aan de toekomst hecht.

De existentiële risico’s verbonden aan dit kritieke moment in de geschiedenis – van een wereldwijde kernoorlog en de klimaatopwarming tot ontwikkelingen in de biotechnologie en AI – zijn vandaag veel groter dan de risico’s die van nature optreden. Dit is dus ook een ontzettend precair tijdperk. Liggen de belangrijkste knelpunten op de lange, meanderende weg naar een bloeiende toekomst op kosmische schaal in ons verleden of in onze toekomst, of in allebei?

We beschikken slechts over één onmiskenbaar gegeven: geen enkele buitenaardse beschaving lijkt een substantiële fractie van de stellaire systemen in onze kosmische omgeving te hebben verkend. Geen enkele van de miljarden sterren in ons verleden lijkt te zijn geëvolueerd tot een grootschalig ecosysteem met het technologieniveau dat wij binnen afzienbare tijd hopen te bereiken. De natuurwetten zijn opvallend geschikt voor leven, maar er is geen enkel teken van leven daarbuiten. We vangen geen radiozender op die buitenaardse poëzie door de ether straalt en we zien geen mysterieuze astro-engineeringprojecten aan de hemel.

‘Waar is iedereen?’, vroeg de Italiaanse natuurkundige Enrico Fermi zich in de jaren 1950 al af. Fermi had het ongemakkelijke gevoel dat het die ene horde is die onze huidige beschaving belet om zich in de kosmos te verspreiden: we overleven mogelijk de wereld die we gecreëerd hebben niet.

Een zaak is zeker: we kunnen niet simpelweg afwachten en het beste hopen. Als de mensheid niet zelf haar doelen stelt, zal niemand het voor haar doen. We kunnen de evolutie haar blinde gang laten gaan en de status van de mens verlagen tot die van een grootschalige mierenkolonie, gecollectiviseerd en gemonitord, zonder enige vrijheid. Of we kunnen beseffen dat ons lot in onze eigen handen ligt en stap voor stap de uitdaging aangaan door een gecoördineerde visie te ontwikkelen op wat een bloeiende toekomst inhoudt - een toekomst die het ongelijk van Fermi’s pessimisme kan aantonen.

Door de blik vanuit het absolute niets af te wijzen biedt de nieuwe kwantum-kosmologie een krachtige kiem van hoop. Onze ontdekkingstocht naar de oerknal ging uiteindelijk over onze oorsprong, niet zomaar de oorsprong van het heelal dat met de oerknal begon. Daarom is dit zoveel meer dan alleen maar een wetenschappelijke kosmologie. Het is een kosmologie in brede humanistische zin, die ons uitnodigt om het heelal als onze - weliswaar grote - thuis te zien, en die de natuurkunde ervan verankert in onze relatie met het heelal. In velerlei opzichten slaat Hawkings kosmologische finale een brug tussen Isaac Newtons wiskundige rigueur en Charles Darwins grootse inzicht dat we, als we maar diep genoeg graven, allemaal verbonden zijn. En al zal deze ontdekking alleen natuurlijk de wereld niet redden, zij kan wel de aanzet voor een nieuwe wetenschappelijke en menselijke kijk op de wereld, waarin de kennis en de creativiteit van de mens weer om hun gemeenschappelijke kern zullen draaien.