FAAR vraagt aan een aantal kritische, geëngageerde geesten om hun blik scherp te stellen op een deeltje van de maatschappelijke horizon. Om te focussen op tendensen die hen opvallen die anderen schijnbaar lijken te ontgaan, en om dit vervolgens uit te vergroten tot een essay dat iets zegt over onze tijd. De verrekijkers zoomen in om vervolgens uit te zoomen. Lieke Marsman, Thomas Hertog en Stefan Hertmans doen dit elk vanuit hun eigen referentiekader, perspectief en buikgevoel.

Lieke Marsman is een Nederlandse dichteres en filosofe. Van 2021-2023 was ze er Dichter des Vaderlands. Ze debuteerde op jonge leeftijd met de dichtbundel ‘Wat ik mijzelf graag voorhoud’, waarvoor ze meteen rijkelijk in de prijzen viel. In ‘De volgende scan duurt vijf minuten’ onderzocht ze hoe een ziek lichaam zich verhoudt tot een zieke wereld. Ze publiceerde daarnaast ook de roman ‘Het tegenovergestelde van een mens’, waarin ze proza vervlecht met poëzie en essayistiek om het over klimaatverandering te hebben. In 2021 volgde ‘In mijn mand’, waarin ze de grootste thema’s behandelt die het menselijke bestaan kenmerken: de waarde van het leven en de plek van de dood in een mensenleven. In 2023 verscheen ook een bundeling van de stukken die ze als Dichter des vaderlands schreef.

Essay openingsavond: Denken over morgen

Het is een bekend Engels gezegde: There are no atheists in foxholes - in de loopgraven zijn er geen atheïsten. Ik vond dat altijd erg opportunistisch van die voormalige atheïsten in loopgraven: lekker makkelijk, je hele leven heb je niks met God, maar als het er echt op aankomt, mag Hij je komen redden. Ik had niet kunnen bedenken dat er in die uitdrukking mogelijk iets anders aan de hand is. Dat er in de loopgraven (en op alle andere momenten in het leven waarop mensen overmand raken door angst, wanhoop en uitzichtloosheid) sprake zou kunnen zijn van echte bekeringen, die een blijvende verandering in levensopvatting teweegbrengen.

Je zou kunnen denken: als je helemaal niets meer hebt, kun je altijd nog het gelijk van God aan je zijde hebben. Misschien sloot men zich aan bij een groepering om het gevoel te hebben er niet alleen voor te staan. Maar is er niet meer aan de hand? Stefan Paas, hoogleraar missiologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam, geeft in zijn vorig jaar verschenen boek Vrede op aarde handvatten om dat gegeven te kunnen begrijpen. Hij schrijft uitgebreid over het piëtisme, de stroming binnen het christendom waarbinnen de persoonlijke, affectieve relatie tot God centraal staat.

Het piëtisme ‘radicaliseert de individuele kant van het christendom zodanig dat uiteindelijk alles neerkomt op de ontzagwekkende en transformerende ontmoeting tussen het individu en God’.

Het is die ontmoeting die bij uitstek in de loopgraven plaatsvindt.

In het piëtisme wendt men zich niet tot God uit gewoonte, omdat je nu eenmaal een geloofsgemeenschap bent geboren, niet uit sociale noodzaak, omdat je nu eenmaal een geloofsgemeenschap nodig hebt, maar aan de relatie met God ligt een, soms enkele, levensveranderende gebeurtenis(sen) ten grondslag. Een moment van diep ongeluk, waarna God zich aan het individu toont. ‘In het piëtistische bekeringsdrama zijn verschillende momenten te onderscheiden’, schrijft Paas. ‘In mijn kerkelijke stroming werden ze vaak samengevat als ellende, verlossing en dankbaarheid.’

Toen ik een aantal jaar geleden te horen kreeg dat ik uitgezaaide kanker had, kwam ik als het ware in mijn eigen persoonlijke loopgraaf terecht. Ik had nooit gedacht dat ik me op zo’n moment tot God zou richten, maar hoe dieper ik in een dal belandde, hoe vaker ik merkte dat mijn blik zich vanuit dat dal tot de hemel richtte. Niet uit opportunisme, maar uit bittere noodzaak. Ik begon christelijke filosofen te lezen, in de hoop dat zij me konden vertellen wat er in hemelsnaam met me aan de hand was. Waarom had ik het idee dat, hoewel ik nog nooit zoveel en zulk rauw verdriet had gekend, dit verdriet soms door een goddelijke hand werd beantwoord door in elk geval een deel ervan weg te nemen?

Ik las het werk van de Franse filosofe en activiste Simone Weil, die het in haar boek Wachten op God heel mooi verwoordde:

‘In het lijden en ongeluk zelf glanst de barmhartigheid van God. In het diepste, in het centrum van de ontroostbare smart. Als men met volhardende liefde tot in de diepte valt waar de ziel niet kan nalaten te roepen: “Mijn God, waarom hebt gij mij verlaten?”, als men op dat punt blijft zonder de liefde te verzaken, komt men ten slotte in aanraking met iets dat geen ongeluk meer is, ook geen vreugde, doch de zuivere, niet waarneembare wezensgrond waaraan vreugde en lijden deelhebben - en deze wezensgrond is de liefde van God zelf.’

In het gedicht gebruik ik zodoende zowel christelijke woorden als scheldwoorden. Ik vond het leuk om te merken dat de bundel in de jaren die volgden door meerdere predikanten in hun preken werd aangehaald. Een van hen stuurde me de viering toe waarin ze haar gedachten over de bundel deelde. Ze schreef:

Ik weet niet genoeg van soteriologie om te kunnen zeggen tot welke christelijke stroming Weil precies behoort, maar dat doet er ook niet toe. Het doet er niet eens toe of de God die zich op zulke momenten toont een christelijke is of een Islamitische of gewoon, een verder-niet-gedefinieerd-esoterische. Waar het mij om draait is de algehele tendens dat men als antwoord op ongeluk een stap in de richting van God doet.

In mijn bundel In mijn mand probeerde ik dit gevoel, noem het een piëtistisch bekeringsdrama als je wil, voor het eerst onder woorden te brengen. Met name in het openingsgedicht Universele esthetiek, dat een weerslag vormt van de maanden nadat ik te horen kreeg dat ik ongeneeslijk ziek was. Tegelijk met het besef dat er een God was die me in mijn diepste dalen wist te vinden, viel er een last van mijn schouders: wat andere mensen van me vonden, kon me opeens helemaal niks meer schelen.

‘Ik vond het iets bevrijdend hebben, de woorden fuck en genade in dezelfde tekst. Maar het gaf ook ongemak. Het lijkt in eerste instantie niet samen te gaan. De woorden genade en barmhartigheid zijn van een totaal andere sfeer dan de woorden “fuck” en “steek die maar in je hol”.’

‘Ik vind het interessant dat je wijst op het ogenschijnlijke contrast tussen “genade” en “fuck” in mijn gedicht’, schreef ik terug. ‘Ik heb daar niet bij stil gestaan, voor mij pasten de twee heel natuurlijk bij elkaar. Zoals je schrijft, omdat de waarheid best benoemd mag worden. Maar ik zou nog iets verder willen gaan: omdat een echt gemeend “Godverdomme”, op een moment van échte zielennood - door God wordt beantwoord.’

Het was een wonderbaarlijk besef voor mij, dat achter de data van het onderzoek in Nature: Human Behavior zulke geloofsverschuivingen ten grondslag liggen. Je wordt niet opeens wakker met zin om te bidden, er is een reden voor, en die reden is doorvoeld.

Er is een reden dat mensen door alle eeuwen heen, waar ook ter wereld, mystieke ervaringen hebben gehad. Slechts in onze huidige westerse wereld kijken we hier op neer, behandelen we mensen die zulke ervaringen hebben alsof ze een beetje dom zijn. Naïef, op z’n best. Het omgekeerde is waarschijnlijk ook waar: in tijden van relatieve rust drijven mensen langzaam bij God weg. Het is geen toeval dat vrede in Europa gelijk op ging met secularisatie. Maar dat we hier nu dit geluk hebben, betekent niet dat we ook de waarheid in pacht hebben.

Als gevolg kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat, met oorlogen aan de grenzen van Europa, met de gevolgen van klimaatverandering die steeds harder aan de voordeur rammelen, ook Europa de komende decennia een religieuze heropleving te wachten staat. Die heropleving kan gevaarlijk zijn, of iets moois. Tijdens de covidpandemie zagen we al hoezeer mensen die onmacht voelen vatbaar zijn voor Grote Verhalen. Zozeer dat zelfs nu de pandemie de endemische fase heeft bereikt, er nog altijd mensen zijn die in een complotwereld leven. De veranderingen die plaatsvinden tegen een achtergrond van wanhoop werken lang door. De Amerikaanse psycholoog William James, die met zijn boek Vormen van religieuze ervaring in 1902 het eerste standaardwerk schreef op dit gebied, schreef al: ‘…het resultaat van bekering is het teweegbrengen van een ‘veranderde levenshouding, die vrijwel constant is en duurzaam, hoewel de gevoelens op en neer gaan… Met andere woorden: de personen die een bekering hebben doorgemaakt, neigen er toe, nu zij eenmaal een religieus standpunt hebben ingenomen, zich daarmee te identificeren, het maakt niet uit hoeveel hun religieus enthousiasme afneemt.’

Het zou zinvol zijn om vast na te denken wat een mogelijke oorlog of natuurramp in Europa voor gevolgen zou kunnen hebben voor de religieuze belevingswereld van haar inwoners. Tot welk Grote Verhaal mensen zich richten, hangt grotendeels af van de verhalen die voorhanden zijn. Fundamentalisme ligt op de loer, maar is geen gegeven. Er kunnen liefdevolle, vreedzame geloofsopvattingen tegenover staan, die bijdragen aan het einde van de oorlogen die hen in gang hebben gezet. Wat als we daar vast op voorsorteren?

Voor mij staat inmiddels vast: hoe gehecht je ook bent aan je eigen rationele wereldopvatting en hoezeer je ook een atheïstische opvoeding hebt genoten, onder de hogedrukspuit van een naderende dood houdt je rationaliteit het niet lang uit. Het blijkt een poreus en arrogant bouwsel, niet bestand tegen de influx van emoties en hormonen van een brein dat beseft dat het aan het sterven is. Het brein zegt: fuck fuck fuck - ik wil niet dood. Of het ook dat brein zelf is dat antwoordt met een gevoel van genade, of dat er daadwerkelijk een hogere macht is die het brein die genade schenkt, doet er niet toe. Wat er toe doet is dat het antwoord een liefdevol antwoord is, en niet een antwoord dat meer loopgraven inluidt.